De illusie van controle: waarom loslaten zo moeilijk is

We hebben allemaal onze manieren. Van die kleine tactieken waarmee we proberen het leven een beetje naar onze hand te zetten. Een lijstje maken voor de dag. Toch nog even dat gesprek controleren. Een plannetje voor het weekend, en een back-up voor het plannetje.

Ergens lijkt het onschuldig. Maar als je goed kijkt, zie je hoe diep het gaat. Hoe vaak we proberen grip te krijgen op dingen die zich daar helemaal niet voor lenen: wat anderen van ons vinden, of iets zal slagen, of we ‘het goed doen’.

En hoe meer we proberen te beheersen, hoe meer we het gevoel hebben dat het uit onze vingers glipt. Alsof controle iets is wat we najagen — maar nooit écht vasthouden.

Controle voelt als veiligheid

We beginnen klein. Als kind wil je grip op je omgeving: “Als ik dit doe, dan gebeurt dat.” Het geeft een gevoel van voorspelbaarheid. Van zekerheid. Die behoefte groeit met ons mee — alleen worden de systemen complexer: een carrière, een relatie, je lichaam, je toekomst.

Filosofen noemen dit de menselijke drang tot beheersbaarheid. De Stoïcijnen bijvoorbeeld, maakten een scherp onderscheid tussen wat wél en níet in je macht ligt. Volgens Epictetus kun je pas vrij leven als je leert onderscheiden wat je kunt beïnvloeden — en de rest laat rusten.

Makkelijker gezegd dan gedaan.

Loslaten voelt als opgeven

We zijn bang dat als we stoppen met controleren, alles instort. Dat als we de teugels laten vieren, we doelloos worden. Maar controle en betrokkenheid zijn niet hetzelfde. Je kunt ergens om geven, zonder te proberen het te beheersen.

Een boeddhistische monnik zou zeggen: “Vasthouden aan wat beweegt, is de oorzaak van lijden.” En wat beweegt er niet? Je lichaam verandert. Je stemming. Je relaties. Je gedachten. Toch behandelen we ze alsof ze vaste vormen zijn. We bouwen een leven op zand, en zijn dan verbaasd als het verschuift.

Het ongemak van overgave

Misschien is loslaten niet moeilijk omdat we niet weten hoe het moet, maar omdat we niet durven voelen wat eronder ligt.

Als je ophoudt met controleren, komt er ruimte. En in die ruimte kan stilte opduiken. Gemis. Onzekerheid. We zijn zo gewend aan ruis — aan bezig zijn — dat de leegte onwennig voelt. Alsof er iets ontbreekt, terwijl er juist iets afvalt.

Ik zie het vaak in begeleidingen: mensen die dachten dat ze moesten doen, maar eigenlijk alleen hoefden te laten zijn. Het moment dat ze stoppen met knijpen, gebeurt er iets anders. Iets zachts. Er ontstaat geen leegte, maar adem.

Controle als illusie, niet als fout

Het is verleidelijk om controle als de vijand te zien. Maar dat is te kort door de bocht. Controle heeft ons ook geholpen. Het heeft ons structuur gegeven, bescherming, succes.

Alleen: het is niet wie we zijn. Het is een gereedschap, geen identiteit.

Wat als je controle zou behandelen als een jas die je af en toe uittrekt? Om te voelen wat eronder leeft. Niet om los te laten uit wanhoop, maar uit nieuwsgierigheid. Niet om je te verliezen, maar om jezelf even niet te hoeven vasthouden.

De paradox van loslaten

Hoe harder je probeert los te laten, hoe meer je verstrikt raakt. Maar als je stopt met proberen — als je stilvalt, en ademt, en kijkt — dan laat iets jou misschien vanzelf los.

Misschien is dat wat vrijheid is. Niet het leven naar je hand zetten, maar je hand openen.

Wil je oefenen in het laten zijn?

Soms heb je geen nieuwe methode nodig, maar een ander gesprek. In mijn begeleiding als psilosoof verkennen we precies dit soort vragen. Over controle, overgave, verwarring en helderheid. Niet om iets op te lossen, maar om iets te openen.

Vorige
Vorige

De stilte in jezelf is geen leegte, maar ruimte

Volgende
Volgende

Waarom zijn we zo bang om onszelf écht te leren kennen?